friesjournaal logo

Pieter van Vollenhoven ontvangt namens Fonds Slachtofferhulp een cheque met een waarde van 100.000 euro van Feike Spanninga.

JOURE – 100 jaar Spanninga Metaal in Joure is ook en vooral het bijzondere levensverhaal van Hotso Spanninga. In 1916 reist hij naar Amerika als een van de 1.600 passagiers aan boord van de ss Nieuw Amsterdam van de Holland-Amerika-Lijn. Een oversteek die hem nog lang zou heugen. Zoveel sterfgevallen waren er, gecompenseerd door veel baby’s die tijdens de reis werden geboren. Onderweg brak tyfus uit. Hotso had 102 guldens neergeteld en met op zijn minst het dertigvoudige daarvan – duizend dollar – wilde hij terugkeren.

Zijn geschiedenis en die van de bekende fietsverlichtingsfabriek in Joure begint halverwege de 19eeeuw toen in 1849 in Burgum Geert Spanninga, zoon van een olieslagersknecht, werd geboren. Door een arbeidsongeval raakt hij arbeidsongeschikt en kan hij niet langer op de boerderij werken. Hij is op zoek naar ander werk en hij gaat in Drachten in de leer bij een goudsmid. In 1875 behaalt hij zijn meesterteken GS62. Drie jaar later trouwt hij met de uit Joure afkomstige Aaltje Lolles van Dijk. Haar ervaring als winkelmeisje bij zilversmid Brunings komt later goed van pas. Geert vestigt zich in Burgum waar vier dochters worden geboren. Als hij in 1886 naar Joure verhuist komen er in die plaats nog eens vier kinderen bij waaronder drie zoons: Stoffer Aller (1887-1965), Lolle (1891-1937) en Hotso (1894-1974). Ze behalen alle drie hun meesterteken goud- en zilversmid en beginnen elk een eigen bedrijf. Ook Wiepkje, geboren in 1879, komt in het vak terecht.

 

De mannen zijn ambitieus, succesvol en raken in goeden doen. Stoffer maakt gouden ringen, Lolle werkt bij vader Geert in de zaak en begint na diens dood in 1928 met wat nieuws: aluminium schaatsen, Hotso tenslotte, de jongste van acht kinderen, zoekt zijn heil elders na een onmogelijke liefde. Door WOI vluchtten veel Belgen naar ons land en ene Anna Smet komt alzo in Joure terecht. Hotso raakt smoorverliefd op de knappe Vlaamse. Er is echter een probleem: Anna is rooms en Hotso gereformeerd. Wilde hij haar hebben, dan zou hij rooms moeten worden, maar dat deed je destijds niet zomaar en zeker niet wanneer je zo godvruchtig was als Hotso. Hij ziet maar één uitweg: uit Friesland, zo ver mogelijk bij Anna vandaan. Hij gaat met de Lemmerboot naar Amsterdam. Een reis die hij betaalt door zijn zegelring die hij voor zijn verjaardag had gekregen aan Stoffer te verkopen. Bij vertrek weigert vader Geert hem een hand te geven. Van zijn moeder krijgt hij een bijbeltje toegestopt. 

Zelfs in Amsterdam verneemt Hotso van de rivaliteit tussen vader Geert en zoon Stoffer, tegen wiens dominante karakter ook Lolle niet is opgewassen. Sinds 1910 worden vader en zoon elkaars concurrenten. Stoffer haalt zelfs de beste mensen bij zijn vader vandaan. De sfeer in de familie is om te snijden. 

New York

Na gewerkt te hebben in Amsterdam, Groningen en Rotterdam, in welke stad hij zich enorm ontwikkelt, wil hij naar New York. Hij heeft genoeg gespaard om de reis te bekostigen. In The Big Apple, bij het befaamde Tiffany dat de beroemde en steenrijke oliefamilie Rockefeller als klant heeft, gaat hij op een gegeven moment tachtig cent per uur verdienen. Het vijfvoudige van wat hij in Friesland toucheerde.

Met de Amerikaanse vrouwen heeft Hotso weinig op: ‘Het zijn heel aardige lieverdjes om mee uit te gaan en plezier te maken, maar als ’t op huishouden aan komt weten ze niet hoe een kachel te branden.’

In 1918 keert Hotso terug met 1.500 gespaarde zilveren dollars ‘in een geldgordel op mijn naakte buikje’ zoals hij later in zijn aantekeningen memoreert.

Terug in Joure wordt door de drie broers overwogen een samenwerking te beginnen, maar Stoffer wil Lolle er niet bij hebben. Niet met de één, dan ook niet met de ander, denkt Hotso, en hij start zijn eigen onderneming. De edelmetaalsmederij Spanninga is opgericht. Eind 1919 betrekt hij het pand van Stoffer aan de Zijl. Stoffer was naar de Harddraversdijk gegaan waar hij de villa Buitenzorg betrok, waar nu het artsenpaar Roel en Gerda Bos woont. 

Hotso gaat naast het reguliere werk bestek maken. Om het geld voor de machines bijeen te krijgen bedenkt hij bronzen plaquettes ter nagedachtenis aan de in 1920 overleden ARP-voorman Abraham Kuyper te gaan maken. Hij vraagt Stoffer of hij tegen vergoeding diens zware persen kan gebruiken, maar Stoffer doet een tegenvoorstel: hij wil de zaak van Hotso overnemen voor alle door hem gemaakte kosten plus tienduizend gulden er bovenop. Hotso duizelt ervan en vraagt zijn broer of hij zijn verstand wel heeft. Zijn ouders raden hem af om op het bod in te gaan. Als Stoffer zoveel wil betalen zal er wel wat mee te verdienen zijn, vermoeden zij. Hotse wijst het voorstel af. Vanaf dat moment werkt zijn broer hem tegen. Hotso laat elders duizend plaquettes persen en weet er al fietsende door het Noorden 900 te verkopen. Wel leed hij verlies dat hij maar moeilijk kon compenseren met plaquettes van andere iconen.

Maar dit nog is gelegenheidshandel. Structurele handel ziet hij als minister van Financiën Hendrik Colijn in 1923 een rijwielbelasting overweegt en die wil hij innen door via postkantoren rijwielplaatjes te verkopen. Hotso ruikt zijn kans want door de plaquettes heeft hij kunde gekregen aan Colijn. De order, waarvoor ook Stoffer in de markt was, gaat echter naar ’s Rijks Munt. Een jaar later krijgt Hotso een herkansing voor het maken van de houders van de rijwielplaatjes. Hij vertelt dat in goed vertrouwen aan zijn broer, die halsoverkop naar Den Haag afreist en de order voor de neus van Hotso wegkaapt. 

Gemene streek

‘Wat een gemene streek,’ tekende Hotso later op. Het zou nooit meer goed komen tussen de twee. Zelfs wordt Hotso door zijn broer gedagvaard omdat hij hem verantwoordelijk houdt voor de financiële problemen waar hij in verzeild is geraakt. In 1929, een jaar na het overlijden van vader Geert, wordt de zaak van Stoffer geliquideerd. Hotso gooide toen het roer om. Hij stopt als goudsmid, laat zich uitschrijven bij de Waarborg en gaat zich bezig houden met het ontwikkelen van elektrische (auto)lampen en bermlampen. Hij investeert 42.000 gulden. De stokdoof geworden Hotso, een familiekwaal, smeedde het licht, zoals de titel van het prachtige jubileumboek luidt. Vanaf 1930 gingen de lampen in productie, maar de crisis was op een voor hem heel slecht moment uitgebroken. 

Een faillissement dreigt en wordt te elfder ure afgewend dankzij Hotso’s mecenas jonkheer Pieter Vegelin van Claerbergen, burgemeester van Haskerland. De jaren 1930-1937 werden later door Hotso gememoreerd als ‘verschrikkelijk, met geen pen te beschrijven’. Hij verkocht zijn huis en bedrijfspand aan zijn zusters Wiets en Jel, maar bleef er wel wonen. Alles zat tegen. Zijn zoon Gerben (de vader van Reitse Spanninga) verdronk in 1932, toen hij drie was, bijna, en een jaar later stond zijn huis in brand en wist hij ternauwernood zijn gezin te redden.

Redding brengen deed hij ook met zijn zaak. Vanaf 1926 maakt hij al fietsreflectoren en in 1936 gaat Hotso fietsachterlichten maken omdat die verplicht werden en het fietsgebruik stormachtig toenam. Alle merken werden klant. Spanninga werd opgestoten in de vaart der volkeren. Maar wederom was geld nodig en dat regelde Hotso in Den Haag via Colijn, nota bene premier inmiddels. Hij krijgt vijf mille krediet. Net als hij de wind in de zeilen krijgt breekt de Tweede Wereldoorlog uit. Hotso weigert principieel voor de bezetter te werken. In 1943, Hotso had net de laatste drieduizend gulden afgelost bij de weduwe van de burgemeester, wordt het machinepark verbeurd verklaard en moet het personeel, op last van ondernemer en NSB’er Gerard Keverling van de Jouster kopergieterij, een plaatselijke collega-ondernemer dus, voor tewerkstelling naar Duitsland. Een deel duikt onder en wordt door Hotso financieel gesteund. Pas in 1946 komt de door Keverling ten gronde gerichte onderneming weer in productie.

Jeppe Spanninga

Hotso en zijn vrouw Reinskje van der Meer krijgen drie zonen: GeertGatze en Gerben die Jeppe werd genoemd. Geert raakt tijdens de politionele acties in Indonesië zwaargewond. Gatze was toen al in de zaak als rechterhand van zijn vader. Later volgde de bekwame Jeppe, die algemeen en commercieel directeur werd. De problemen waren nog niet voorbij. De firma wordt met de verkoop van draairestant voor 30.000 gulden opgelicht en door de Korea-oorlog in 1950 stijgen de grondstoffen. 

Het bedrijf staat onder leiding van Feike Spanninga, zoon van Gatze. De ziekelijke Jeppe overleed vroeg (in 1972). Wederom een grote tegenslag voor de onderneming. De continuïteit was in gevaar. Gatze nam de leiding over en Tom de Kat werd verkoopdirecteur. Vervolgens diende de vierde generatie zich aan. Jeppe’s zoon Reitse was nog maar dertien jaar toen zijn vader overleed en hij zag af van een toekomst in het familiebedrijf. Hij werd een bekende restaurateur. Neef Feike trad wel toe.

Vanaf dat moment volgen voorspoed en uitbreidingen, tot op de dag van vandaag. Tegenwoordig heeft de Spanninga Group behalve in Joure vestigingen in Frankrijk, China en Taiwan, waar fietslichten- en accessoires worden gefabriceerd. 

Nog steeds maakt Spanninga topkwaliteit, levert het een bijdrage aan veiliger verkeer, is het bedrijf een sociale werkgever en heeft het contacten tot in de hoogste kringen. Het is mooier te geven dan te nemen en zo werd op de dag van de jubileumviering een cheque van 100.000 euro, overhandigd aan Pieter van Vollenhoven, geschonken aan Fonds Slachtofferhulp. Hotso zou trots zijn geweest.

Partners