friesjournaal logo

Joan Haanappel en Sjoukje Dijkstra

FRANEKER – Op 1 mei van dit jaar zou in het Keatsmuseum in Franeker de tentoonstelling Van Parijs tot Pyeongchang worden geopend door de Friese gedeputeerde Sander de Rouwe en Anneke van Zanen, voorzitter van het NOC*NSF. Er zouden drie lezingen worden gegeven door ex-volleybalcoach Joop Alberda (mei), bondscoach shorttrack Jeroen Otter (juli) en Olympisch kampioen Epke Zonderland (oktober).

Daarnaast zouden wedstrijden op het gebied van het wallball (‘muurkaatsen’) worden georganiseerd, een sterk opkomende internationale kaatsvariant, met olympische potentie. Door de coronacrisis zijn deze onderdelen van het project Van Parijs tot Pyeongchang. Kaatsen, kaatsers en alle andere 29 Friese medaillewinnaars op de Olympische Speleneen jaar uitgesteld. Daarmee vallen ze dan wel opnieuw samen met de Olympische Spelen, die volgend jaar vanaf 23 juli in Tokio worden gehouden. 

Voorzitter Bram Bonnema van het Keatsmuseum: ‘Wat weinig mensen weten is dat kaatsen ooit een olympische sport was. Over de hele wereld wordt gekaatst maar niet op universele wijze. Elk land, elke regio kent zijn eigen variant, inclusief het kaatsen tegen een muur – wallball – waaruit squash is voortgevloeid.’ 

Kaatsen is eeuwenoud en wereldwijd, maar toch geen wereldsport. Op de Olympische Spelen van 1900 (Parijs), 1908 (Londen), Stockholm (1912), Parijs (1924), Amsterdam (1928), Mexico (1968) en Barcelona (1992) werd er gekaatst. En zo werd door auteur/historicus Pieter Breuker de link gelegd tussen de kaatssport en de Olympische Spelen plus de Friezen die ooit een medaille hebben gewonnen. Van Breuker verscheen het bij de tentoonstelling horen boek Van Parijs tot Pyeongchang. Het boek valt in twee delen uiteen. Het eerste deel beschrijft de geschiedenis van het kaatsen (7 edities), met als hoogtepunt het kaatsen op de Spelen in Amsterdam in 1928. In het tweede deel beschrijft Breuker in 29 portretten de Friese sporters met medaillewinst op de OS. Hoewel het nauw is verweven met het project, laat het zich los daarvan goed lezen en hoort het in ieders sportbibliotheek. Het boek is o.a. te koop in het Keatsmuseum. 

Van Parijs tot Pyeongchang is uitgegeven door Uitgeverij Louise in Grou, heeft een fullcolor hardcover, is rijk geïllustreerd en omvat 224 pagina’s. Het kost € 20. 

Van de onderstaande 19 Friese medaillewinnaars op de Olympische Spelen zijn de medailles in 2021 te bezichtigen tijdens de tentoonstelling in het Keatsmuseum: Jorrit Bergsma, schaatsen (2014, 2018); Lieuwe de Boer, schaatsen (1980), Karin Brienesse, zwemmen (1988), Jetze Doorman, schermen (1912, 1920, 1924), Atje Keulen-Deelstra, schaatsen (1972), Sjoukje Dijkstra, kunstrijden (1960, 1964), Sjinkie Knegt, shorttrack (2014, 2018), Monique Knol, wielrennen (1988, 1992), Marrit Leenstra, schaatsen (2014, 2018), Olof van der Meulen, volleybal (1992, 1996), Jan Posthuma, volleybal (1992, 1996), Ronald Zoodsma, volleybal (1992), Ids Postma, schaatsen (1998), Herman Rouwé, roeien (1964), Suzanne Schulting, shorttrack (2018), Franke Sloothaak, paardesport (1984, 1988, 1996), Jan Ykema, schaatsen (1988), Falko Zandstra, schaatsen (1992, 1994) en Epke Zonderland, turnen (2012). Pieter is nog in gesprek met Marit Bouwmeester, zeilen (2012, 2016), Antoinette de Jong, schaatsen (2018), Sven Kramer, schaatsen (2006, 2010, 2014, 2018), Margriet Zegers, hockey (1984), Sanne Wevers, turnen (2016), Richard Schuil, volleybal (1996) en Rintje Ritsma, schaatsen (1994, 1998, 2006). De medailles van Sijtse Jansma, touwtrekken (1920), Jan Geert Ankerman, hockey (1928) en Roelof Klein, roeien (1900) zijn nog niet gevonden. 

In het boek staan allerlei leuke weetjes. De Friese glorie begon met roeier Roelof Klein (1877-1960). In Parijs 1900 won hij goud op de twee met stuurman en brons op de acht met stuurman. Hij was de zoon van kantonrechter Klaas Klein die in Lemmer en Sneek recht sprak. Klein studeerde aan de Polytechnische School in Delft (de tegenwoordige TU) en als werktuigbouwkundig ingenieur ging hij voor Shell werken. Zo kwam hij terecht in de Verenigde Staten waar hij trouwde met Edith Dickinson. Het paar kreeg geen kinderen. Klein overleed in Montclair New Jersey. 

De tweede Fries die zich in de medailles streed was Jetze Doorman (1881 Balk-1931 Breda). Zijn vader was directeur van het post- en telegraafkantoor in Balk, Renkum, Heerenveen en Bolsward. Jetze was een volle neef van Karel Doorman, de beroemde schout-bij-nacht die in 1942 sneuvelde tijdens de Slag in de Javazee. Deze Karel was een echte strijder en leider (‘Ik val aan, volg mij’). Ook Jetze werd beroepsmilitair. Hij studeerde aan de Koninklijke Militaire Academie in Breda en hij besloot zijn loopbaan als kapitein bij de veldartillerie. Jetze werd een van de succesvolste Friese olympiërs met twee keer brons in het degen- en sabelteam (1912), brons in 1920 met het sabelteam en de laatste prestatie herhaalde hij in 1924 in Antwerpen. Hij was ook actief op de Spelen in 1906 en 1908. Met vijf deelnames staat hij gedeeld eerste. Zijn alleszeggende bijnaam luidde ‘De Punch’.

Een andere speciale olympiër was Sijtse Jansma (1898 Leeuwarden-1977 Amsterdam). Met het nationaal touwtrekteam won hij zilver op de Spelen in 1920 in Antwerpen. Als zoon van een grondwerker kreeg hij zijn kracht van nature mee. Als dagloner zwierf hij door het land om tenslotte in Amsterdam te belanden. Hij was daar bekend als bokser die internationale prijzen won. Zijn touwtrekcarrière startte in Arnhem bij de krachtsportvereniging Achilles aldaar. Het bewogen leven van Jansma was vergelijkbaar met dat van hockeyer Jan Ankerman (1906 Wommels-1942 Rangoon). Zijn vader was dominee. In 1909 verhuisde het gezin naar Den Haag. Na zijn opleiding tot elektrotechnisch ingenieur trouwde hij onder grote mediabelangstelling met de Hongaarse Viola Margit Ilona Boronkay. Vervolgens vertrok het paar naar Nederlands-Indië waar Ankerman carrière maakte bij de HVA (Handelsvereeniging Amsterdam), een grote koloniale productiemaatschappij in suiker, cassave, palmolie, thee, rubber enzovoorts. Er kwam een einde aan dit geluk en voorspoedig leven toen Ankerman dienst moest nemen in het leger van de KNIL. In 1942 werd hij door de Jappen gevangengenomen en naar een kamp gebracht. Daar ontmoette hij de latere cabaretier Wim Kan die hem viermaal noemt in zijn Burma-dagboek. Ankerman overleed op 27 december 1942 in Birma (het huidige Myanmar) aan dysentrie. Hij ligt begraven op ereveld Menteng Pulo in Jakarta. 

Met het Nederlands hockeyteam won Ankersmit in 1928 in eigen land zilver. Hij was trouwens een veelzijdig en gepassioneerd sportman; hij deed in zijn studententijd aan voetbal, rugby en roeien.

De volgende Fries die eremetaal haalde was kunstschaatsster Sjoukje Dijkstra, in 1943 geboren in Akkrum. Er wordt in de tijd een flinke sprong gemaakt: van 1928 naar 1960, toen Sjoukje zilver won in Squaw Valley, gevolgd door goud vier jaar later in Innsbruck. Op haar dertiende deed ze al mee op de Spelen van Cortina d’Ampezzo in 1956! Sjoukje groeide niet in Friesland op. Het gezin van huisarts Luitzen Dijkstra, een uitstekende langebaanschaatser en een nationaal bekende sportman, verhuisd nog voordat Sjoukje één jaar was naar Amstelveen. Sjoukje werd een grote ster in ons land en maakte na haar sportieve carrière faam in de ijsrevue Holiday on Ice. Ze werd een grande dame.

Met Sjoukje Dijkstra wordt het begin ingeluid van de moderne sporttijd die werd vervolgd met roeier Herman Rouwé (1943 Grou) en de fenomenale boerin Atje Keulen-Deelstra (1938-2013) uit Jirnsum die in Sapporo 1972 eenmaal zilver en tweemaal brons won. Als moeder van drie kinderen hervatte zij op haar dertigste het schaatsen en werd vier keer wereldkampioen! Daarna waren het vooral de schaatsers die de medailles in huis haalden.

 

Partners